U zocht voorbeeldzinnen met daarin "sloten"
Resultaten 1 - 20 van 43
- banne II: sloten
- eerde: Vrogger meuken wie de eerde uut de sloten en dat bruukten wie veur strèeiing in de stallen (Klazienaveen)
- geld: Geld is de sleutel die op alle sloten past (Hoogeveen)
- gemaal I: Het gemaol in het veen dreit weer, de sloten staot slim vol (Eext)
- heufdraoi: De hoofdrooi was de rooi, woor de kleinere sloten op oetkwamen (Barger Oosterveld)
- hopend: Nao een flinke regenbui wil het nog wal is gebeuren, dat de sloten heupens vol water zit (Coevorden)
- inrepen: Wij mut de sloten wat kaant spitten, de konen hebt alles in ereept (Fluitenberg)
- kwaodschouwen: Die man hef de sloten niet schoon, non is e kwaodschouwd (Sleen)
- liemachtig: Luuns zit in sloten mit liemachtige grond (Stuifzand)
- liesleers: Mit sloten opmaken mug ie wel lieslèerzen an (Hollandscheveld)
- maken: Sloten maken
- negerpiel: Negerpielen of lampepoetsers gruit hier in sloten en wieken (Barger Compascuum)
- oethouken: Hij ging met de sloothouk de sloten oethouken (Eelde)
- oetmèeien: Sloten wuurden oetmeid, want anders kun het water niet vort (Padhuis)
- oetrumen: 's Haarfs moej de sloten oetrumen (Zwinderen)
- oetstrieken: Het hef de hiel dag erègend, de sloten striekt al uut (Ruinerwold)
- opglooien: De sloten opglooien (Klazienaveen)
- opladden: rumen, sloten
- opmaken: De boer stuurde de knecht hen sloten opmaken (Zwinderen)
- opmaken: Het is weer tied veur sloten opmaeken (Wapse)