U zocht voorbeeldzinnen met daarin "trappen"
Resultaten 1 - 20 van 25
- baggel II: We mout vanmörgen eerst even an 't baggel trappen
- bestieven: ... veurdat het trappen kun begunnen (Wapserveen)
- bord: Borden trappen, daor kuj natte vute bij halen
- dompen I: Dompen was de eerste fase, de tweede was trappen (Valthermond)
- gatlikken: Naor beneden trappen en naor baoven gatlikken, daormit kunt ze het een ende brengen (Hoogeveen)
- geluk: In het geluk trappen
- griezelachtig: Vin ij het ok zo griezelachtig um een dikke spin dood te trappen (Schoonebeek)
- harsenschudding: Hie kan niet aans een harsenschudding kriegen of ij moet hum in de kont trappen (Eext)
- hemdslip: Most mie nait op het hemdslibbe trappen
- hiel I: Zit mij niet op de hielen te trappen (Coevorden)
- kalken I: Die kalken knikkers waren goedkoper en ie mussen der niet per ongeluk op trappen, dan waren ze kepot (Hoogeveen)
- klip I: Wat mus wai lest trappen met dei störmwind, het gung tegen de klippen op (Peize)
- licht III: Zien fiets fietst heeil licht, ij huft haost niet te trappen (Eext)
- ofjakkern: Die fiets is zo ofjakkerd, je moet ofgemieterd trappen um veuroet te kommen (Anloo)
- schacht: Um het aander moej de schachten umhoog trappen (Sleen)
- schol I: De jonges waren an het schollegien trappen (Hoogeveen)
- schol I: schollen trappen (Een)
- schol I: Schollegies trappen deuden wij op het ies as der een schip deurgaon was (Klazienaveen)
- trap I: Ie mussen heil wat trappen op bie dei karke (Barger Compascuum)
- trap I: Aj van de trappen valen, bi'j gauw beneden (Meppel)