U zocht voorbeeldzinnen met daarin "twie"
Resultaten 1 - 20 van 117
- anmaken: Wij wilt nog twie bunder heide anmaken (Westerbork)
- anniegen: De scheer is in twie stukken, hie mut anniegd worden (Sleen)
- anzetten: Dat peerd wil nooit anzetten, aj twie wagens achter mekaar hebt (Padhuis)
- appel: Daor komp een schip met zoer appelties an/ Wat kost ze dan?/Ien cent, twie cent/Twie cent is mij veu (Oosterhesselen)
- bakkamer: Het bakkamertien was ong. twie bij drie meter. Daorin stun de trog en de schragen, waorop de zakken (Zwinderen)
- bedingen: Ik heb erbij bedungen dat ik twie pak heui toekrieg (Odoorn)
- beugel: Der zit twie beugels an een hark
- bintje: Bintjes bint er in twie soorten, kleibintjes en zandbintjes (Weerdinge)
- blikken I: Nim mij even twie blikken emmers met van de mark (Padhuis)
- bloemkant: Echte kaant hej nog in twie soorten: potkaant en bloemkaant (Beilen)
- boterham: Hie at elke mörgen twie boterhams (Sleen)
- bril: Twie jeuden, ...kooplui weet best wat ien bril kost
- brummeltet: Hie har tien goeien en twie brummeltetten (Sleen)
- buren: Die twie waren nichten en dat buurte niet (Sleen)
- dagwark: Dennen hef nog twie dagwark grös lösliggen (Padhuis)
- doeventil: Een doevenkouw zat in hoes en de doeventil zat boeten op een paol, ongeveer twie en en halve meter h (Sleen)
- door: Ik har kös zo'n dik èei, der zaten twie doren in (Sleen)
- dragen: Hij drag met twie emmers water
- dwarrel: Het gebeurt niet vaak dat een mensch twie dwarrels op de kop hef (Padhuis)
- eierkool: Wij hebt net weer twie mud eierkolen kregen (Emmen)