U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vies"
Resultaten 1 - 20 van 35
- a II: A bah, wat vies! (Zuidwolde)
- ajakkes: Ajakkes, wat een vies ding (Klazienaveen)
- an II: Dat hef e der vies an kregen
- anlappen: Ze hebt hum der goed an elapt, hij was er vies bij (Hoogeveen)
- fotse: Wat een fotse van een wief is dat toch, te vies um mit de tange an te pakken (Noordscheschut)
- gallig: Jonge, doe toch niet zo gallig, het is te vies om der naor te kieken (Erica)
- gatverdarre: Gatverdarrie, wat vies wark (Fluitenberg)
- gebakkien: Ze harren op de stoepe escheten, een vies gebakkien (Ruinerwold)
- geklèei: Het was een vies geklèei (Sleen)
- ha: Ha, wat is dat ja vies waark (Roden)
- harregat: Harregat, wat vies! (Dwingelo)
- jakkes: Ha jakkes, wat een vies karwaai (Een)
- jasses: Jasses, wat een vies ding (Broekhuizen)
- keurzig: Het is bij M. wal een vies zoogie, mor ie kunt niet altied zo keurzig wezen (Hijken)
- kniepzak: Hij zat vies in de kniepzak
- kraken: As hij zo vies en drunken ien huus komp, zal het wel kraken
- krudendrank: Dat krudendrankien was vies (Klazienaveen)
- loes: Smerig en vies as het daor is, de luzen koomt oe bij de deure ientegen (Ruinerwold)
- mörmel: Wat een vies mörmel (Coevorden)
- ontieg II: Hij zöt er ontiederig uut, hij is te vies um an te pakken (Wapserveen)