U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vis"
Resultaten 1 - 20 van 66
- aos: Met wat aos vis ie? (Westerbork)
- bieten: De vis wil niet bieten (Westerbork)
- bobbeln: Dat is een goed plekkie, het bobbelt er van de vis (Hoogeveen)
- botter I: Ik wil botter bai de vis (Roderwolde)
- brobbeln: Der zat veul vis, het brobbelde der van (Westerbork)
- flauw: as een vis
- flauw: Het waoter flauw maoken en de vis wordt flauw (Eelde)
- foek I: Ie hebben van die zundagvissers die niks vangen en dan maar een foeke lichten om toch maar mit vis t (Meppel)
- foek I: Nait eerder roupen van vis eer ze in het foeke bint (Zuidlaren)
- fris II: as een vis (Stieltjeskanaal)
- gezond I: Hij is zo gezond as een vis (Peize)
- glibbern: Dei vis is zo glibberig, hij glibbert mie zo weer uut de vingers (Emmer Erfscheidenveen)
- graot: Wai lust graog vis, mor bent verrekte bang veur een graot in de haals (Eexterveen)
- gronderig: Die vis oet die plassen smuuk gronderig (Zwinderen)
- grondsmaak: Dei vis hef een echte grondsmaak (Barger Oosterveld)
- haak: De vis har het haakien nog in de bek zitten
- ies I: Ies en vis muj nemen as der is (Ruinerwold)
- joekel: Een joekel van een vis (Geesbrug)
- kanis: Wat een kanis van een vis (Hoogeveen)
- kappen: Zie bint hen vis kappen