U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vocht"
Resultaten 1 - 20 van 21
- bladdern: Koestaldeuren bladdert völ, umdat ze an de binnenkant vaak niet varfd bint en alle vocht der tegen (Padhuis)
- blokkiesluier: De blokkiesluier nam meer vocht op dan de oogiesluier (Hollandscheveld)
- gewricht: Dat pèerd hef volle gewrichten, der zit vocht in (Sleen)
- gul: Het is gulle grond, het wil gien vocht holden (Barger Oosterveld)
- iek: Iek is blauw vocht,
- leeuw: Hij vocht as een leiwe (Emmer Erfscheidenveen)
- oogdoek: Een oogdoek nam meer vocht op as een gewone luier (Buinen)
- oogdoek: De blokkiesluier nam meer vocht op dan de oogiesluier (Hollandscheveld)
- opstalen: Het vocht staelt op in de mure (Dwingelo)
- opvochten: Het wordt ander weer, de grond vocht op (Barger Compascuum)
- ruterheui: Ruterheui is beter as opperheui. Het hef gien last van optrekkend vocht (Eext)
- sprok: Het is gien mooi stro um te streien; het is zo sprok. Het nemp niks gien vocht op (Koekange)
- tetzoeger: Het vocht oet de tetzoegers is lekker zeuit (Eext)
- vlasscheven: Vlasschieven gebruukt wij veur onder de koenen. As ze goed dreuge bint, trekt er een boel vocht in (Zuidwolde)
- vocht: Deur aal dat zweeiten hef e een koppel vocht verloren (Eext)
- vocht: Der zit aordig vocht in de locht
- vocht: Ik heb vocht in de knienen (Hollandscheveld)
- vocht: Der zit een boel vocht in die haandperen
- vochten: vocht
- zulknie: Een zulknie zit vocht in (Emmen)