U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boer"
Resultaten 181 - 200 van 343
- kwan: Kwao jong, kwao jong, reup de boer, en daor kwammen zien beeist anlopen (Eext)
- kwaod II: Hie hef 'n kwaoie boer
- kweek: Hij is gien beste boer, hij verbouwt niks as kweken (Barger Compascuum)
- kwekenboer: Van een boer, dei nich veule verbouwt, zegt ze wal van kwekenboer (Barger Oosterveld)
- laat: zee de boer, toen zien zeune van zestig jaor gunk trouwen (Meppel)
- lachen: Hij lacht as een boer die koezenzeerte hef (Dwingelo)
- licht I: Dat was non niet zo'n groot locht as boer
- Lichtmis I: Lichtmis donker/Dan wordt de boer een jonker (Sleen)
- Lichtmis I: Lechtmessen lecht/Dan wordt elke boer een knecht (Padhuis)
- Lichtmis I: Lichtmis somber en donker/Wordt de boer een jonker (Hoogeveen)
- Lichtmis I: Lichtmis helder/De boer in de kelder (Roderwolde)
- Lichtmis I: Lichtmis triest weer, goed veur boer en heer (Smilde)
- lik I: Die boer hef een malle lik van het peerd had
- lochtspiegel: Aol Meester De Boer ... hadde zegd, dat het lochtspiegels west hadden
- loeg: De boer en de boerin reden met de koets deur het looug (Eext)
- loodzand: Beter rood zaand as loodzaand, zeg de boer (Eext)
- loop: De boer gung met 't peerd op de loop (Norg)
- luuns II: Boer zee tegen knecht: Neem ie het wiel mor mit, den zel ik de lunze wel draogen (Valthermond)
- maagd: De maagd gunk hen de boer en de meid gunk hen de domenèer (Ruinen)
- maank I: De jonge zat de boer maank de paren (Ruinen)