U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geven"
Resultaten 181 - 200 van 348
- lik I: Hij kun het niet laoten um iederiene een lik uut de panne te geven
- lul: Het kind de lul geven
- maand: ...wi'j oes niet wat geven/Zul ie niet lang meer leven/Wi'j oes niet wat doen/Dek wij oe de schorsti
- Maarten: De piep aan Maarten geven
- maol III: Hie hef de zwienen een dik maol vreten geven (Sleen)
- mark II: Wat veur mark hej de schaop geven? (Gasselte)
- Medemblik: Ie kunt hum wel een enkele reis Medemblik geven
- messelzwien: Aj een goed messelzwien hebben wilt, moej ze zute melk geven, dan kriej wal een estertien spek (Oosterhesselen)
- mistersvolk: Ik had een dubbeltien geven, as zien haze, hoe de notaris dat meestersvolk te woord stun
- moede: Toen het kopen in de moede kwam, was het geven gebeurd (Nieuw Dordrecht)
- moedwil: Hie hef je oet moedwil een schup geven
- mond: Ik heb hom het nog in de mond geven
- mond: , ...geven
- mooi: Het mooie haandtien geven
- naoklap: Ze wilt oe ok zo geern nog een naoklap der achteran geven
- neigen II: Ik bin geneigd um toe te geven (Koekange)
- niks: We geven der niks om (Vries)
- nimmen: Het is overal geven en nemen (Roden)
- nimmen: Waor as het nemen begunt, holdt het geven op (De Wijk)
- nuttig I: Veur het kankerfonds geven, dat is een nuttige zaak (Oosterhesselen)