U zocht voorbeeldzinnen met daarin "grond"
Resultaten 181 - 200 van 457
- kniggel: Wij mut er aordig tegen frosseln umme die zwaore kniggel van een stien uut de grond te kriegen (Elim)
- knikdiesel: De knikdissel gruit op zwaore grond (Smilde)
- knikken: De rugge van de schoffel knikte mij op die harde grond (Padhuis)
- knirrelig: Het is daor van die knirrelige grond (Sleen)
- knoedel: De jurk lag in een knoedel op de grond (Hoogeveen)
- knoedel: Der lig 'n hiele knoedel kleren op de grond (Sleen)
- knorrig II: de grond is al wat knurzerig (Elim)
- kodde: Toen ik die paol oet de grond trök, zat er een dikke kodde an (Emmen)
- kom: De komme völt van het kammenet en lag an groezels op de grond (Ruinerwold)
- körrelig: As de grond zo opdreugt, wordt het körrelig (Ruinerwold)
- körrelig: De grond is mooi körrelig
- körrelig: De grond is 'n bettien körrelig (Padhuis)
- krabben: ke grond wilt hebben, muj kiepen en zwienen op ien stok holden; de kiepen krabbet achteruut, de zwie (Hoogeveen)
- kracht I: In dei grond zit nog wal olde kracht
- kraggelaand: Kraggelaand is gevaorlijke grond (Dwingelo)
- krioelen: Het grös krioelt de grond oet (Padhuis)
- krodde I: Krodde is lastig onkroed, veural op veenachtige grond (Barger Oosterveld)
- kromheid: Zij leup an de grond van kromhaid
- krullen: Het gres krult de grond oet
- krunen: Zien beein dee hum slim zeer, hie lag te kreunen op de grond (Eext)