U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heuren"
Resultaten 181 - 199 van 199
- umvort: Wat gung het er umvort, heuren en zein vergung joe (Barger Oosterveld)
- Velink: Een poep köj heuren en een Velink zeen
- vergaon II: Een lawaai, dat heuren en zien je vergung (Wijster)
- verliezen: Ik mag hum niet heuren preken
- vluuk: Um het aander woord lat hij wel een vleuik heuren (Eext)
- wat III: Ik heb de jagers wal een maol of wat heuren paffen (Exlo)
- week II: Muj die wèke is heuren tekeer gaon (Koekange)
- weerbericht: Even de weerberichten heuren (Roderwolde)
- weerscheid: De weerscheid van oeze hond wil slecht heuren (Fluitenberg)
- weten: Wie konden het schot ik weit niet woor heuren
- wiekebredte: Ie kunt ze wel een wiekebredte heuren schrouwen
- wieken I: De koorts is weken, ij kunt het kind weer rustig heuren aomhalen (Oosterhesselen)
- zeuvenster: *As de koekoek zien stem lat heuren/Hef de zeuvensteern zien schiensel verleuren
- zoelen: Moej de zoel is heuren zoelen (Eext)
- zoepenbrijhoel: De Buner zoepenbrijhoel kunden wij in Borger heuren (Borger)
- zommeraovend: kunj het stroompie amet heuren (Beilen)
- zwarven: De more kuj heuren piepen, as ze wilt gaon zwaarven (Dwingelo)
- zwetsen: Ik heb dat hiel stel (...) zien staon zwitsen en te keer heuren gaon
- zwörmen: As de iemen zwörmen wolden, kuj de mouer heuren roupen (Barger Compascuum)