U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoed"
Resultaten 181 - 200 van 208
- schroeten: Dat kan e, iene de hoed vol schroeten (Sleen)
- schubbig: Bij veurjaorsdag kan je hoed zo schubbig wezen (Gasselte)
- snieding: Ik heb snieding in de hoed
- steek: Een steek, zo nuumden wij de hoed van Sunterklaos (Vledder)
- stevigheid: Ik mut wat stevigheid in de hoed hebben
- stropop: De stropop de hoed ofhouwen
- tont: Hij har niks as tonten um de hoed (Hoogeveen)
- vel: Vel is hier een jonger woord veur hoed (Sleen)
- venienigheid: Hij har venienighaaid in de hoed
- verdienen: Daor kuj een blikken hoed mit verdienen
- vervangen I: Ik bin wat vervangen in de hoed (Hollandscheveld)
- vervangenheid: Hij hef vervangenheid in de hoed (Wapserveen)
- vetern: Aj det peerd onverwachts an de hoed koomt, vetert het achteruut (De Wijk)
- veurgevuul: benauwd veurgevuul hebt, bi'j angstig in de hoed (Hollandscheveld)
- veurweiden: Aw het heuilaand veurweiden gaot, kriew de hoed dichter
- vilt I: Die hoed is van vilt (Kerkenveld)
- vleerwien: Aj de kolde ien de hoed hebt, muj vleerwien drinken (Ruinerwold)
- waai I: Aj mij an de hoed duurt te kommen, kriej een waai an de oren (Eext)
- warken II: Het warkt mij in de hoed
- wietel: Een beddelaken van wietel was zo hard an de hoed (Oosterhesselen)