U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hond"
Resultaten 181 - 200 van 478
- hottefotten: Wat hef die hond daor te hottefotten (Klazienaveen)
- hugen: De hond kreeg vreten en de katte stun der
- hugen: Hee stund der bie te hugen as 'n hond op 'n zeike kou (Roswinkel)
- hugen: Die hond hoegt der op dat e wat kreg (Stieltjeskanaal)
- hugerd: Die hond is een dikke hugerd (Roderwolde)
- hugerig: De hond legde hugerig de kop op de knei (Roderwolde)
- huster: Huster de fluster/De kat is mien zuster/De hond is mien breur/Huster de fluster mor deur (Anderen)
- in I: Die hond is der al in (Sleen)
- jaankhals: Zo'n hond was een jaankhals of een doodgoeler (Dwingelo)
- jachtig: Die hond is ook weer jachtig (Klazienaveen)
- jager: Dat spel was hier 'jaoger en hond' (Rolde)
- jager: haosie en hond (Zuidlaren)
- jagersfluitien: Een jagersfluitien veur de hond (Sleen)
- jags: Partie boeren biendt een jagse hond een blik an de starte
- jags: Een hond is loops en een kat is jaks (Eexterveen)
- janken: De hond hef de gaanse nacht ejaankt (Noordscheschut)
- jankerd: Dei hond, dat is een jankerd (Barger Oosterveld)
- joelen: As der een hond joelde, gunk der iene dood, zeden de olde meinzen vroeger in Dwingel (Dwingelo)
- jokkerij: De hond hef last van juikerij (Nieuw Schoonebeek)
- jongachtig: Het is nog een jongachtige hond, hie wil nog speulen (Sleen)