U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pas"
Resultaten 181 - 200 van 226
- stappen: Pas op daj niet mis stapt; het is een holle ledder (Hijken)
- sternen: Een aolde smid oet Aalden zee: Pas op, het verbraandt je, het sternt al. Dat was bij het wellen van (Sleen)
- stroekrover: Pas op, daor hej die stroekrover weer
- tiegen I: Zij waren nog maar pas etrouwd, doe zag ik hum en zien maor alle dagen al aover en weer tiegen
- tjauwel: Pas mor op, aans kriej een tjauwel met de handstok (Sleen)
- traploper: As die roe van de traploper lös zit, kuj lillijk te pas kommen (Zwiggelte)
- tronie: Heur mond zo liefelk, heur tronie zo mooi van pas
- umdauweln: De kinder waren pas der om half vieve weer uut schoele, zo hebt ze umdauweld (Coevorden)
- umjagen: Pas op, hie wil je umjaogen met zien fiets (Eext)
- umkuiteln: Pas op daj niet ummekuiteln met de ledder (Klazienaveen)
- umkukeln: Pas op, ie laot mij de hiele boel ummekukeln (Hoogeveen)
- umvallen: Pas op dat die keers niet umvaalt (Gieten)
- underhaands I: Een underhandse koopacte, daor kwam gien notaoris an te pas (Gasselte)
- underschrieven: Je moet dat stuk eerst lezen en dan pas underschrieven (Balloo)
- vallen: Pas mor op, dat je gat der niet ofvaalt
- verbeuren: Pas op, verbeurt oe niet, het is zwaor spul (Hollandscheveld)
- verglissen: Pas op dat het niet verglist (Hollandscheveld)
- verklikker: Pas op, hij brieft alles over, het is een verklikker (Dwingelo)
- verknöttern: Pas toch op jong, die kraant neit hilmaol verknuttern (Vries)
- verkwangeln: Pas op dasse dat geld niet verkwangels (Padhuis)