U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vol"
Resultaten 181 - 200 van 413
- luzeknuppe: Ik kun vanmörgen het haor niet uut de wiere kriegen, het zat vol luzeknuppen (Noordscheschut)
- maandehoeken: Die körf is maandehoeken vol
- maars: Hij hef de maorze vol
- madeliefien: Het gras stun vol mit madeliefies (Barger Oosterveld)
- mage: Ik heb de maag goed vol van die lui (Emmen)
- magermannegien: Dat is schrao land, want het stiet vol met magermannegies (Oosterhesselen)
- maonknop: Wij hadden de wal vol maonknobben staon (Schoonlo)
- marken I: Hij hef er niks van emarkt dat wij hum de klompen vol water edaone hadden (Hoogeveen)
- mars I: Ik heb er de mars vol van
- mars I: De mars der goed vol an hebben
- mars I: Die kun de marse ook wel ies weer vol hebben (Koekange)
- mars I: Hie hef de mars vol (Sleen)
- medallie: Hij hef al een kast vol medallies (Fluitenberg)
- Medemblik: Hie giet hen Medemblik, want Zuudlaoren zit vol (Sleen)
- meer III: Mèer is nooit vol (Beilen)
- meertgras: Meertgres een klomp vol is beter as 's harfs een romp vol (Borger)
- meet: vol is met neutie schieten, moej er centen bij zetten (Drouwen)
- meneertiek: Die tak zit vol met meneertiekies (Drouwen)
- menvak: As ter veule heui komp, pakt ze het mennevak ok vol heui (Broekhuizen)
- merakel I: Hij zit vol