U zocht voorbeeldzinnen met daarin "water"
Resultaten 181 - 200 van 396
- opmeuten: De Ao hef sluzen um het water op te muten (Ruinerwold)
- opputten: Ik moe even een emmer water opputten en dan kom ik er an (Stieltjeskanaal)
- opschenken: Het water dat kookt, gauw de koffie opschinken (Havelte)
- opslag: Opslag is koffie, waor veur de tweide keer water op eschunken is (Hoogeveen)
- opspattern: Het water spatterde hoog op, het kwam mij tegen de roeten op
- opstouwen: Het water stouwt aordig op (Sleen)
- overspu'len I: Het laand is overspuuld met water (Erica)
- palderd: Aj eerder braand hadden in het darp, dan kwam het water oet de pallerd (Emmen)
- paldern: De kinder zit mooi in het water te paldern
- palstern: Palster toch niet zo deur dat water, je worden hielmaol nat (Klazienaveen)
- palstern: Schei toch oet in dat water te palstern (Hijken)
- paol: Het stiet as een paol boven water (Klazienaveen)
- peilschaal: Daor zit de peilschale an veur de hoogte van het water of te lezen (Barger Compascuum)
- pels: Het was een pelse water, ie kunt an het laand niks doon (Pesse)
- perkplant: Wij geuten altied veul water bij de perkplanten in het begun (Erica)
- pet I: As het water van de pette drupt, maj uutscheiden
- plas I: Wij hebt aaid een plas water veur de baander (Zwinderen)
- plaschern: Met dat warme weer mukt kinder geern in het water zitten te plaschern (Padhuis)
- plaschern: De kiender plasten wat in het water rond (Hoogeveen)
- plaschern: Hol op te plassen met dat water (Hijken)