U zocht voorbeeldzinnen met daarin "weer"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 181 - 200 van 500
- bezetting: Ik had weer last van bezetting op de börst
- bezoepen: Hij hef hum weer bezeupen (Diever)
- bezörgd: De kinder kwamen zo laat weer, wij meuken oes aordig bezörgd (Borger)
- biebelkundig: De biebelkundigen zult er wal weer aans over denken (Zwinderen)
- bien I: Hij het de beinen weer onder het gat
- biestachtig: Het is biestachtig weer (Meppel)
- biester I: Het weer is op 'n biester(n)
- biester II: Het is biester weer (Zuidwolde)
- bij II: Ik musse vrogger bij lochten weer in huus wezen (Stuifzand)
- bijgaffeln: Wij hebt 't weer wat bij egaffeld (Wapserveen)
- bijkommen II: Ze is weer an de beterende haand, ze is al weer aordig bij ekomen (Hoogeveen)
- bijplank: Bij het mesten wurden de ledders van de wagen of edaone en wurden der bijplanken weer op edaone, and (Pesse)
- bijspiekern: Ons Jan het een schoffie zeik west. Meester het hom weer wat baispiekerd (Roderwolde)
- bijspiekern: Aj ziek ewest bint muj eerst weer wat bijspiekern (Hoogeveen)
- bijspiekern: Zulden ze het weer een beetien bijspiekerd hebben?
- bijtieken: Hie hef weer bijteeikend
- bijtrekken: Hij is wal kwaod, man dat trekt wal weer bie (Barger Compascuum)
- bijzetten: Die hef het er gisteraovend zo bijzet, die is nog niet weer nuchter (Anloo)
- bijzun: Zit de biezunne veur de zunne, dan gef het slecht weer, want de knecht mag niet veur de baos anlopen (Barger Oosterveld)
- binder: Zij hebt aal ogenblikken de binder weer stukkend (Barger Oosterveld)