U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wicht"
Resultaten 181 - 200 van 376
- lik I: Geef dat wicht ok mar een lik van je ijsco (Oosterhesselen)
- loer: Hij hef dus loer op dat wicht (Roswinkel)
- lös I: Dat wicht is aordig lös
- löslopend: Daor in hoes hebt ze nog een löslopend wicht
- maanlugoed: Dat wicht lop met maanlugoed an (Zweelo)
- man I: De moeder wol dat wicht graag aan de man brengen (Rolde)
- man I: Het wicht speulde mij wat te völle mannegies egaal
- mank I: Wicht lop aordig maank, maor daor kan ze wel goed um wezen (Drouwen)
- manken I: Dat wicht van oes Annechien maankt wat, net as zien grotmo (Hijken)
- mannelijk: Die ken ik haost niet meer, wat is dat een mannelijk wicht worden (Zwiggelte)
- mannelijk: Dat is een manlijk wicht; goud oet de kloeten gruid (Een)
- mannelijk: Wat is dat een mannelijk wicht veur heur leeftied (Oosterhesselen)
- mannelijk: Heur wicht is mannelijker as oenzende (Borger)
- medde: Een eelske mep is een eelsk, overdreven wicht, dat heeil geern opvallen wil (Eext)
- mennigien: Met datzölfde wicht har al mennigain oetwest (Peize)
- metdoen: Dat wicht kan best metdoen
- mislopen: Ik bin mislopen bai dat wicht (Peize)
- model I: Oes Grietien was een model van een wicht
- moes II: Ze is een duvel van een wicht, maor ik krieg heur wel onder het mous
- moorden: Het klein wicht moordde het oet, toen het zien zin niet kreeg (Rolde)