U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wind"
Resultaten 181 - 200 van 223
- vlakte: Zo midden op de vlakte is der een boel wind (Weiteveen)
- vlim: Die koe was oplopen van de wind en toen kwam mien vao met de vlim (Sleen)
- voldeure: Wie hebt de wind pal op de voldeure (Roswinkel)
- vollig: Ik bin wat vollig in het lief; as de wind eerst maor ies goud lös kwam (Vries)
- wèeiern: Om te waaiern moj je wel in de wind staon (Emmer Erfscheidenveen)
- weer I: Jan is minister van weer en wind
- wegzakken: De wind nemp of en de bui zakt weg (Stieltjeskanaal)
- westkant: De wind zit op de westkante van het hoes (Barger Oosterveld)
- wiegeln: De appels wiegelt an de takken deur de wind (Eext)
- wiep: Een wiep deej een koe in de bek, as e an de wind was (Ekehaar)
- wind: De mulder kun nich malen, der was gien wind (Barger Compascuum)
- wind: Die aolde koe is aordig pèenzig, hij kun wal is an de wind wezen (Hooghalen)
- wind: De wind is oost
- wind: Een sloffe wind
- wind: De wind geeit liggen (Anderen)
- wind: Hie hef de wind mooi met
- wind: Het geit hom veur de wind
- wind: Hie stek de neus in de wind
- wind: Ze hebben de wind op de glaozen
- wind: Hie loerde wat in de wind