U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zien"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 181 - 200 van 500
- bes III: Ie bint moe zien bessien (Ruinerwold)
- beschikking: Hij krig alles tot zien beschikken (Fluitenberg)
- beschrieving: Hie hef een beschrieving maokt van zien durp (Anderen)
- beslag: Umdat e tot de oren in de schulden zat, is der beslag op zien boerderij legd (Hijken)
- beslag: Dat hef gistern pas zien beslag kregen (Barger Oosterveld)
- besmouer: Hij hef niks arft, nich van zien meuie en ok nich van zien besvaar en besmouer (Nieuw Schoonebeek)
- besnotten: Hij was zo verkolden, hij hadde zien hiele jasse besnot (Havelte)
- bestel: Wel zien bestel is dat? (Sleen)
- besturen: Hij is wal zo onhandig, het is maor good dat zien vrouw het zaakie bestuurt (Beilen)
- betern: Hij hef zien lèven ebèterd (Hoogeveen)
- beteuterd: Hij keek aordig beteuterd toe, toen hij ontdekte dat zien fietse weg was (Hijken)
- betien: Dat mut zien tied wat hebben, dat mut eerst wat betien (Koekange)
- betrouwbaar: Hij is nog wal betrouwbaar, man zien bruiers, proot mie der nich van (Barger Oosterveld)
- beul: Die vent was een beul veur zien vrouw (Beilen)
- bewaren: *Die zien lichem bewaart, bewaart gien rotte appel (Hoogeveen)
- bezigheid: Elk hef zo zien bezigheden (Sleen)
- bezitten: Sunt Peter mut de luibert zien nust bezitten
- bezwaoren: Hij hef zien paand bezwaord, umdat hij veur zien zeune mus berappen (Hoogeveen)
- bidden: Mit bidden en smeken kreeg hij zien va zo wied (Hoogeveen)
- biel: Hie wil zien bieltien niet op het noestien holden