U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zult"
Resultaten 181 - 200 van 202
- voelegien: De voelegies komt al, der zult wal niet mèer biggies kommen (Sleen)
- voeteren: Wij zult mor zachies an begunnen te voeterzeren
- voor I: Wij zult nog even dat voor zaod oplaoden (Anderen)
- wagenbeun: Wij zult met de wagenbeun anmoeten, want wij komt er met de assen op (Oosterhesselen)
- wallevend: Wij zult die man, die zo wallevend sprak (...) nou maor is meneer numen
- wiezigen: Wij zult dat standpunt wal wiezigen moeten (Borger)
- winkel I: IJ zult wel hongern moouten vandaog; alles is op en de winkel is dicht (Eext)
- winter: De wind zit in het oosten, wij zult wel winter kriegen (Drouwen)
- zaodbal: Der zit infectie an de zaodbal, wij zult wal hen de vieas moeten (Oosterhesselen)
- zetten: Wij zult even de boel in de grond zetten
- zeupiesnat: Der is nog wat zeupiesnat; zult de kinder dat nog lusten? (Eext)
- zeurder(d): Dat is toch zo'n vervelende zeurzak, ie zult er tegen anzien, as hij komp (Broekhuizen)
- ziendertied: Wij zult te zienertied mutten uutbreiden (Elim)
- zullen: Zult ze dat ok vergeten? (Zweelo)
- zullen: Waj niet hebben zult, kriej ok niet
- zullen: Die zult toch mit meie verhuzen (Ruinerwold)
- zullen: Zie zult volk oet Amsterdam overhebben (Eext)
- zullen: Die zult ze non hebben
- zult: Zoere zult is een soort heufdkeze (Hollandscheveld)
- zun: Wij zult dat even in de zunne leggen