U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boel"
Resultaten 201 - 220 van 249
- verdrinken: Hie hef de hiele boel verdrunken (Hollandscheveld)
- verflatern: Hie hef de boel verflaeterd (Dwingelo)
- verkaaien: Ie hebt de boel weer verkaaid (Ruinerwold)
- verklootvegen: Hij hef de boel mal verklootveegd, hij kun de mond niet holden (Dwingelo)
- verkwisten: Daor is alles op bij die lui, die hebt de boel verkwist (Emmen)
- verlullen: Hij verlult de boel (Dwingelo)
- verpinkstern: Hij hef de boel verpinksterd
- verprutsen: Zit mij de boel niet te verprutsen (Hoogeveen)
- verraoderlijk: Ik vien het mar een verraoderlijke boel
- verraon: Veurdat het zover was, hef hij al de hiele boel verraon (Padhuis)
- verrinnewao(t)sie: De hiele boel lig in de verrinnewaosie
- verrippereren: Bi'j met de boel an het verrippereren?
- versloffen: Hie lat de hiel boel versloffen (Stieltjeskanaal)
- verslommern: Hij hef de boel laoten verslommern (Hollandscheveld)
- verslontern: Daor verslontert de hiele boel (Padhuis)
- versluchtern: De hiele boel hebt ze laoten versluchtern, ...verslontern (Schoonebeek)
- versmeren: Een slons is een vrouw, die de boel versmeert (Meppel)
- versnupen: Hij hef de boel versnuupt (Dwingelo)
- verstoppen: Met sunterklaos moej de boel weer goed verstoppen (Klazienaveen)
- versukkeln: Die lat de boel versukkeln (Hollandscheveld)