U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geven"
Resultaten 201 - 220 van 348
- oeterst: Het was wal de oeterste pries, die e geven wol (Nieuw Dordrecht)
- oetleg: Je kunt er ok een aandere oetleg an geven (Balloo)
- oetsluutsel: Ik kan je nog gien oetsluutsel geven, oj die baan kriegt of niet (Zwinderen)
- ofdoen: honds ofdoen een honds antwoord geven (Ruinen)
- offern: Ze geven wel wat, maar het is nog gien offern (Meppel)
- ofscharreln: A'k je een goeie raod mag geven, dan muj je zo gauw meugelijk van dat volk ofscharreln (Nieuw Amsterdam)
- ofstraffing: Ie hebt hum non wal een ofstraffing geven, mor ie mugt niet eigengerechtig optreden (Hijken)
- ogenblik: Dan meuj een ogenblik geduld geven (Hollandscheveld)
- on: On of even, wat kadde schit, ze'k die geven (Emmer Compascuum)
- opdonder: Ik zal je een opdonder geven, dat je tanden achter veur de kont zit te kaortspeulen (Erica)
- opdracht: Wel hef je daor opdracht veur geven? (Drouwen)
- opdrukker: Za'k oe een opdrokkertie geven?
- opheister: Ik zal oe een opheister geven aj het niet laot (Hoogeveen)
- opjutter: Za'k je een opjutter geven? (Eexterveen)
- opmieter: Hie hef mij een opmieter geven (Sleen)
- opsaneker: Ain een opsaneker veur de kop geven (Een)
- opsplitsen: Zij hadden hum een beste rits deur de jasse geven. Hij was van boven tot onder hielemaole op esplits (Havelte)
- opstrieker: Ene een opstrieker geven (Hollandscheveld)
- opzitten: Die hond dee niks as opzitten en pooties geven (Emmen)
- opzitten: en pooties geven