U zocht voorbeeldzinnen met daarin "haand"
Resultaten 201 - 209 van 209
- windsel: Doe mar een schoon windsel um de haand (Klazienaveen)
- winnen: Hij is an de winnende haand (Fluitenberg)
- zaligheid: Hij holdt de haand bij zien zaligheid
- zand: Geef hom ain haand en zaand er over
- zwaoger: Even mien zwaoger de haand geven (Hoogeveen)
- zwaoger: de haand schudden
- zwaor I: Hie is wat zwaor op de haand
- zweerderij: Hij har zweerderije net in de moes van de haand (Ruinerwold)
- zwieterig: Hij hef altied zwieterige haanden; ik geve hum gien haand (Meppel)