U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hond"
Resultaten 201 - 220 van 478
- kaffer: Dat is een kaffer van een hond (Barger Oosterveld)
- kalf I: Wat een kalf van een hond hebt ze daor
- kar: Hij spande de hond veur de kar (Roderwolde)
- karmen: De hond lig aordig te karmen, ik weet niet of e het redt (Odoorn)
- kat: Zij leven, ...vechten as kat en hond (Klazienaveen)
- kat: deur een katte of een hond beten wordt (Dwingelo)
- kattenkind: Dat is de hond en kat zien kind (Sleen)
- keerstok: De hond is de verbinding van het veurstel naor de keerstokken over de laankwaogen (Roderwolde)
- keffer(d): Die keffer van een hond hef de hele buurt een hekel an
- keffer(d): Dei hond is een kifkerd, hij kift aal man deur (Barger Compascuum)
- ket: Dou de hond mor even aan de ketten (Valthermond)
- ketel: Bin die hond mor een aol ketel an staart, dan komp e hier ok niet weer (Anderen)
- keutel: Die hond hef een dikke keutel in de tune achterlaoten (Coevorden)
- kind: Dat is 'n mooi kind, daor kuj de hond nog wel met oetlaoten (Eext)
- klabarie: Die smerige hond um huus is mij wat; ik was nog gien tree buten de deure of ik trapte al ien de klab (Ruinerwold)
- klauw I: Hij kreeg een klauw van die hond in het been (Pesse)
- kloef: De hond haar 'n dikke kloef in de bek (Roderwolde)
- kloet: Ik zal die hond ies even met een kloet zaand gooien (Hooghalen)
- knauweln: Wat het dai hond daor te knauweln, toch gain schoune? (Valthermond)
- knauwen: Oenze hond lig lekker op de botties te knauwen (Ruinerwold)