U zocht voorbeeldzinnen met daarin "keer"
Resultaten 201 - 220 van 313
- opschrikken: Schiet mar een keer met het geweer deur de lucht, dan zult ze wal opschrikken (Zweelo)
- opslag: Opslag is koffie, waor veur de tweide keer water op eschunken is (Hoogeveen)
- opsteken: Zij hebt onderweg een paar keer opsteuken (Hoogeveen)
- opzèeien: De eerste keer rond was opzèeien (Padhuis)
- opzuken: Ies ien keer in de weke hum opzuken is het minste wat aj doen kunt (Ruinerwold)
- overtrekken: Twee keer der over is dubbel overtrekken (Balloo)
- pees: Vrogger zag ie op tied een keer een peze in de boom hangen
- pier I: Die zunige pier zal nooit een keer trakteren (Schoonebeek)
- pik I: Pik, teer en taarpentien/Smeer het mor op mien bochelie/ En dan nog een keer met teer/Dan döt mien (Roderwolde)
- plaat: Hij hef dei plate al wal doezend keer draaid (Barger Oosterveld)
- plek: Ze wonen ieder keer weer op een aander plek (Eelde)
- pluus III: Het is daor niet pluus, de dokter hef er al twee keer ewest (Dwingelo)
- poeier: Ik moe drie keer daogs een poeier innemen (Ekehaar)
- pol: Wij wolden de bloemen nog wat verzetten, mor dan moej wal de hele polle in één keer anpakken (Hijken)
- pottien II: Ze kunt ok nooit ies een keer gewoon doun, ze maakt der altied weer een pottien van (Barger Oosterveld)
- preekstoel: Zij bint drie keer van de preekstoel vallen
- proesten: Dreei keer proesten, dreei dagen mooi weer (Diever)
- punter I: Hij gaf de balle een beste punter, zodat e in een keer het doel in vleug (Hijken)
- rampelzant: Vrogger waren der jonge kerels, die keer op keer rampelzant waren, tot veer, vief keer toe (Padhuis)
- raon I: Je mugt twee keer raoden (Balloo)