U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vuur"
Resultaten 201 - 220 van 243
- vuur: Veur ene deur het vuur gaon (Diever)
- vuur: Een het vuur an de hakken leggen
- vuur: Die twie, dat is waeter en vuur (Dwingelo)
- vuur: Aover de pries van een ko kregen ze het mit menaar ien het vuur
- vuur: En doe was het vuur op de hilde
- vuur: Iemand het vuur op de hilde beuten
- vuur: Hij gunk veur mij deur het vuur (Beilen)
- vuur: Hij lei hum het vuur nao an de schienen (Ruinerwold)
- vuur: Die hef vuur in de boks
- vuur: Dan kuj het vuur wel onderstrieken
- vuur: Hij stun in vuur en vlam (Emmer Erfscheidenveen)
- vuur: Oze buurman hef het aolde vuur nog met hanghaol en alles (Hijken)
- vuur: Hij zat mit de voeten op de plate in het vuur te kieken
- vuur: Der zit vuur in de erpels (Drouwen)
- vuur: Wij hebt vuur in de rogge (Hooghalen)
- vuur: In nei holt hej soms al vuur; dan zit er broene kielen in (Dwingelo)
- vuur: Het vuur in de arm
- vuur: Die keuen, die hebt vuur (Zuidwolde)
- vuur: Een koe of kalf kan vuur hebben; die mag ie niet ankommen. Het zit om de oren (Klazienaveen)
- vuur: *Woor rook is, is vuur (Barger Compascuum)