U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wicht"
Resultaten 201 - 220 van 376
- moorzeik: Dat wicht is moorzeik (Zeyen)
- nao II: Die jonge kwam dat wicht te nao
- nieveltoons: Het is wal een schier wicht, maor zie lop zo nieventoons (Borger)
- ningtien: Dat was een wicht van een jaor of ningtien (Weerdinge)
- noods: Het is toch noods, zo kietelig as dat wicht is (Gasselte)
- nust: Die kliert aal mor an, het is een vervelend nust van een wicht (Anloo)
- oel: Dat wicht is maor een klein oelegie (Ekehaar)
- oester: Dat wicht is wel zo'n oester
- oetbesteen: Kun ij dat wicht niet oetbesteen
- oetkomst: Het is een oetkomst dat ze dat wicht bij heur kregen hebt; non kunt ze heur tenminste redden (Oosterhesselen)
- oetmaken: Oes wicht hef de verkering oetmaokt (Gasselte)
- oetsleiken: Dat wicht sleikt mie altied oet (Barger Oosterveld)
- oetzet: Dat wicht had de oetzet al klaor en non giet het trouwen over (Borger)
- ofholden: Hie kan de ogen niet van dat wicht ofholden (Westerbork)
- ofkommen: Op zo'n wicht, wel komp daor non op of (Emmen)
- ofwiezen: Dat wicht hef hum ofwezen (Sleen)
- onberiekbaar: Dat wicht was veur mij onberiekbaar (Sleen)
- onsoortig: Het is een onsoortig wicht, niet zo lelijk, mor toch niet gewoon (Emmen)
- ontieg I: Hie hef ontieg pleegd met dat wicht (Sleen)
- opdoen: Wat hef oos wicht zich wèer mooi opdaon. Het mag zo gèern mooi wezen (Beilen)