U zocht voorbeeldzinnen met daarin "goed"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 221 - 240 van 500
- ding: Het is maor een klein ding, maar ze is goed bij (Noordscheschut)
- doel: Het is veur een goed doel (Hollandscheveld)
- doen II: Dikke stukken vertellen en der goed wat bijdoen, dat kan hij
- doen II: Hij is goed in het doen
- dokter: Aj niet goed zint, moej de dokter hebben (Sleen)
- doktern: Ie mut niet teveule zulf doktern, det is niet goed (Ruinerwold)
- dolerend: Dat is een peerd van een dolerend boertien, dat is goed
- dom: Dat komp mij niet zo dom veur, dat hej goed bekeken
- dompen I: Aj an het wègen bint, dan mèuj goed wichte geven, de beschule mut dompen (Hollandscheveld)
- donker II: Wat heb ij donker goed an, ij bint toch niet in de rouw? (Sleen)
- dovig: Hie is wat dovig, hie heurt niet te goed (Zweelo)
- dracht: Daor zit dracht in, dat is goed spul
- dreef: Hij was vanaovend an het plamuren, hij was goed op dreef (Ruinerwold)
- Drents I: is gien goed Dreins (Dwingelo)
- drieterig: De koe is niet goed, hij is ook wat drieterig (Uffelte)
- drieven: Hie dreef de spiekers der goed diep in (Sleen)
- dusver: Tot dusver is alles goed gaon (Drouwen)
- Duuts I: Hie kan goed Duuts (Mantinge)
- dweren: Hie hef altied wat te dwèren, het is nooit goed (Oosterhesselen)
- echt: Dat goed is echt, dat verkleurt niet (Borger)