U zocht voorbeeldzinnen met daarin "haar"
Resultaten 221 - 240 van 334
- pootjern: Ze het een male smak maokt, hai haar heur pootjern laoten (Valthermond)
- potloodsliepsel: As een hond een bepaolde oogziekte haar, een soort vliesie op het oge, dan bleus ie wat potloodsliep (Dwingelo)
- proesten: Der was zu'n koppel wind en ik haar hum liek van veuren, dat, ik mus der aordig tegen op proesten (Eext)
- puf: Ik wol dat nog wel doun, maor ik haar gain puf meer (Emmer Compascuum)
- rabbeln: De ofslager haar het er drok met; de priezen rabbelden hum van de bek of (Hijken)
- rad I: Ik haar zundag nog zo'n rad in buutse (Valthermond)
- rechts: Ik kwaam van rechts en haar veurrang (Roden)
- redenriek: Hij was nogal redenriek, net of e een borrel op haar (Eelde)
- regengoed: Ik was an het melken en ik haar gain regengoud bai mai en het begunde zo hard te regen (Peize)
- riebewies: Jan haar zien riebewies in hoes laoten liggen (Hijken)
- rikrak: Hij haar wel een mooie rikrak
- ringen: Hij haar de boom ringd
- rits I: Hie haar een deeipe rits in de haand (Balloo)
- robientien: Vrogger haar je een robientie in een kauwgie, zoas vandage een knarie (Klazienaveen)
- roemer: Hij haar het ruimerie al weer leeg (Roderwolde)
- roenen: Zij haar heur viefde kind kregen en toen zee heur moe: Zie mussen die kerel roenen (Gasselte)
- roggenprut: Ik haar niet veul tied, toen hew mor gauw roggenprut klaor maokt (Gieten)
- roggeveld: Dat roggeveldje haar wat dikker zaaid worden most (Valthermond)
- rokerij: Hij haar gien rokeraai in hoes (Roderwolde)
- rood II: Een rooie vuurtoren haar rood haor (Roderwolde)