U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hen"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 221 - 240 van 500
- floddern: Hie maakt zuch overal niet zo naar um, het floddert maor wat hen (Oosterhesselen)
- fluiten I: Hij is hen fluiten
- fluiten I: Je kunt um mij hen fluiten lopen
- fraanseln: Hij fraanst alles deur elkaar hen, je kunt er geen touw aan vast knopen (Hollandscheveld)
- frommeln: waor hej het hen frommeld (Buinen)
- front: Waor zul die hen willen, die hef front veur (Sleen)
- gaap: Ik gao èven hen buten, want ik kriege de gaap (Ruinerwold)
- gaarde: Ik moe nog even een gaarde snien, ik moe met het zwien hen de bèer (Sleen)
- gaffeln: Jonges, wij bint veer keer aover de legge hen ewest, we mut eerst gaffeln (Ruinerwold)
- gaggeln: Zie haspelt en snaotert en giechelt en gaggelt deur mekaar hen
- galmen: Het galmt je deur de kop hen, ...deur de bienen
- gang: Loop maor even bij Hendrik deur het gangie hen (Gieten)
- gaon: Hie giet hen dokter (Sleen)
- gastwagen: Wij bint met de gaastenwaogen hen Eext west (Balloo)
- gat: Hij gooit alles aachter zien gat hen
- gebaand: Koevern was wal een enden hen, maor aaltied een gebaonde weg er naor toe
- geboorte: Hoe ver is het hen? Nou, het zit in de geboorte
- Geelbroek: Waor gaoj hen? Wie gaot hen Geelbroek
- Geelbroek: Gao toch hen Geelbroek, lilkers vangen
- gèern: Het is nou wèer laat genog, wij wilt gèern hen bedde (Hijken)