U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lös"
Resultaten 221 - 240 van 325
- rieten: Wie mussen der tegen rieten um het lös te kriegen (Roswinkel)
- rievenstro: Lös bij mekaar harkt stro was rievenstro. Het rievenstro wuurd bij mekaar bunden in rievenbonnegies (Padhuis)
- rister: Een holten ploeg, woor een lös reester an zat (Zweelo)
- roeper(d): IJ möt zörgen daj de roeperd en de poeperd lös holdt
- roest I: Ik kun die schroeven niet lös kriegen, het was almaol roest (Zwiggelte)
- rok II: Het wagenrad is rok, de spieken zit er lös in (Sleen)
- rokerig: Foj, wat is het hier ja rokerig. Doe het glas is lös, dan kan het vort (Eext)
- rokerij: Ik heb gien rokerij meer, zul de winkel nog lös weden? (Eext)
- rond I: lös rondvlög (Hijken)
- rooknust: Wat een rooknust is dat hier, gooi de ramen lös! (Padhuis)
- Rudzak: Een Rudzakeeg is een lichte iezern eeg um het roet lös te maoken (Eext)
- ruttern: Aj de baander lös of dichte trekt, dan horrelt en ruttert dat wat (Havelte)
- ruzel: An een wentelploeg zat de ruzel er lös an (Geesbrug)
- schaopschup: cape mit an de kaante in de ziednaod een ende lös um het schaopeschuppie deur vast te holden (Geesbrug)
- schap: Een lös kassien an de kaante is een schap (Wapse)
- scheunselhekke: Het scheunselhekke op de dam stund lös, woordeur het vee zo de weg op kun (Pesse)
- schoeveter: De lusse van zien schoveter was lös egaone (Diever)
- schölpers: Doe joen schölpers dan ok beter lös!
- schoonsel: Een dag of wat nao het kalven komp het schoonsel lös (Gieten)
- schoren I: Een hekkepaol moej schaoren, aans steet ie altied lös (Wapse)