U zocht voorbeeldzinnen met daarin "man"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 221 - 240 van 500
- goedheid: Die man, dat is de goedheid zölf (Sleen)
- golden I: Die man legt ok golden windeier
- graanzerig: Die man is zo graanzerig, hij dut niks as foetern en graanzen (De Wijk)
- gram II: Man, hol der over op, ik bin 't non wal gram (Hijken)
- graoperig: Wat is die man toch graoperig, hij het al zoveule en nog nooit genog (Beilen)
- graotsie: Man, hoe kreej dat bij de graotsie Gods klaor!
- grauwen: Man, wat heb ik oe edaone, ie grauwt en snauwt ja as een kwaoie hond (Hoogeveen)
- gretig: Der was een woning te koop, en die man was der zo gretig op dat e hum direct kocht hef (Klazienaveen)
- grieper(d): Die man is wel een grieperd
- groepspries: Ofzunderlijk waren ze niet zo geweldig, man zie hebt wal de groepspries kregen (Barger Oosterveld)
- grof: Die man is grof in de mond (Padhuis)
- grommig I: Die man is nooit plezierig, hie is aaid grommig (Oosterhesselen)
- grondneut: Tegen pinda's zegt ze grondneuten, man ok wal apeneuten (Barger Oosterveld)
- Grönniger I: Zij woont wol in Grönning, man het wordt nooit een Grönninger, het bint en blieft Drenten (Roswinkel)
- groot: Die man was een groot eter (Hoogeveen)
- groot: Die man is groot met de buurvrouw
- gruwelijk: Het is gruwelijk zo lui as die man is (Hijken)
- haak: Hang de jaze man op de haoke (Roswinkel)
- haand: Die man gef altied een stevige haand (Wapse)
- haand: Ik har de band lek, man ik har niks bie de hand (Barger Compascuum)