U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wicht"
Resultaten 221 - 240 van 376
- opfleuren: Nou, fleur dat wicht maor een beetje op (Emmer Compascuum)
- opflikken: Dat wicht hef zuk mooi opflikt (Sleen)
- ophebben: Zij zult er wal niet veul met ophebben dat hèur zeun hen dat wicht geet (Hijken)
- opheistern: Dat wicht hef zuk ok aordig opheisterd, die wil ok an de man (Sleen)
- optonten: Wat het dat wicht heur raor optont
- opzuken: Zuik die mar een wicht op (Barger Oosterveld)
- overblieven: Dat wicht is al dartig jaor, die zal wel overblieven
- overleg'gen I: Naor dat wicht hoej niet hen te gaon, want die beiden hebt al overlegd (Sleen)
- overweldigend: Dat dat wicht (...) nog net zo'n overweldigende indruk maoken zul as aleer?
- paar: Die jong en dat wicht, dat is een goud paor (Norg)
- paar: Een jong en een wicht is een paartie, aans is het een tweiling (Klazienaveen)
- pakken: Het wicht stief pakken
- pakkiesdrager: De jong zat bij het wicht op de pakkiesdrager (Sleen)
- pardoes: Het wicht ree perdoes in de sloot (Zeyen)
- partij: Dat wicht was een goeie partij (Sleen)
- pèerdestaart: Het klein wicht lop met een peerdestaart (Rolde)
- pegge I: Dat wicht is een peg (Zeyen)
- pekelhering: Ik geleuf dat dat wicht beter op de rugge liggen wil as een pekelhering (Sleen)
- peper: Dat wicht is zo heeit as peper (Eext)
- pertiek: Hie stiet met het wicht in het pertiek (Weerdinge)