U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boel"
Resultaten 241 - 249 van 249
- wrak II: Dat hiele huus is maar een wrakke boel (Hoogeveen)
- zat: As je er zat van bint, moej de boel maor verkopen (Norg)
- zèer II: De boel zo zeen verkommern, dat döt je zèer
- zegel: Ik heb al een hele boel zegelties opspaord (Gasselte)
- zetboer: Dei zetboer regeert door een beetje de boel (Barger Compascuum)
- zetten: Wij zult even de boel in de grond zetten
- zeun: Zien zeune wol de boel wel aovernemen (Broekhuizen)
- zörgvuldig: Hij holdt de boel zorgvuldig in de gaten (Pesse)
- zwiet II: Hij hef een boel zwiet (Meppel)