U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boom"
Resultaten 241 - 260 van 288
- umhakken: Dei boom, dei wil we omhakken; steit ous in de weg (Vries)
- umhelpen: Wol ie mij even die boom umhelpen
- umhooghalen: De boom möt een vak umhoog haald worden
- umkappen: Je muggen tegenwoordig gien boom meer omkappen zunder een vergunning (Peize)
- umkappen: Die boom stiet oes in de weg, wij zult hum maor umkappen (Borger)
- umleggen: Zie hebt die boom umlegd
- umliggen: Dit is nog een starke boom, die zie ik nog niet zo gauw ummeliggen (Ruinerwold)
- umpakken: Het was een dikke boom, hij kun hum niet umpakken (Zuidwolde)
- umslaon: Een meinse kan ummeslaon as het blad an de boom (Zuidwolde)
- umtrekken: Ze hebt die boom mit vief man umtrokken (Barger Oosterveld)
- umvaomen: Wie kunden dei boom nog nich mit drei man umvaomen (Roswinkel)
- umvaomen: Een klompenmaker umvaomde de boom um te zien, hoeveul klompen der in zaten (Sleen)
- umweèien: As het weer störmt, kan de olde boom wel ummeweeien (Wapserveen)
- umwenteln: Hie probeerde de boom um te wenteln (Zweelo)
- underanzicht: Het underaanzicht van die boom is niet zo mooi (Dalen)
- undereènde: Het underèende van die boom is verröt (Dalen)
- valkennust: Het valkennust is oet de boom vallen (Sleen)
- vasthold: Een geloksholtien (...) umdat het gien vasthold hef in de schelle van de boom (Pesse)
- verbaol: Wij hebt een verbaol kregen; wij hadden de boom verkeerd snuid (Sleen)
- verbuten I: boom verbuten