U zocht voorbeeldzinnen met daarin "groot"
Resultaten 241 - 260 van 281
- tommelkatte: Een tommelkatte was niet groot en worde arg verwend. Het is een katte, waor kiender mit speult (Ruinerwold)
- touwhalster: Het peerd zien touwhaster was veuls te groot (Buinen)
- twaalfponder: Een twelfponder was een groot stok roggebrood (Wapse)
- umhen: Loop er mar ies umhen, dan kanst zein hou groot dat ding is (Barger Oosterveld)
- umpelen: Het kind is wel groot worden; der is een boel met ompaild (Zuidlaren)
- umschakeling: De omschakeling was veur mie nait zo groot (Valthermond)
- underblad: Het underblad van een stoof is net zo groot as 't bovenblad (Sleen)
- veengat: In het achterstok ligt nog een groot veinegat, een soort meras (Hoogeveen)
- veldpieper: Een veldpieper is een gries vogeltien, zo groot as een geelgors (Barger Compascuum)
- verdieldheid: De verdieldheid is groot under de mèenschen (Zweelo)
- verhang: Het verhang is groot, wees veurzichtig mit de wagen! (Broekhuizen)
- verloeren: Dat stuk grond is niet zo groot, daor verloer ie oe op (Havelte)
- verlof: Hij gung met groot verlof (Beilen)
- verloop: Het verloop under het personiel is groot (Dalen)
- verscheel: Zij hebt een groot verschil (Kerkenveld)
- verslagenheid: De verslaogenheid under de mèensken was groot (Gieten)
- verstekken II: Die plant wordt zo groot, die gaow verstekken (Erica)
- verval: Der is nogal een groot verval in dat land (Nieuw Schoonebeek)
- verwonen: Hij verwoont een groot deel van zien inkommen (Anloo)
- veuroetgang: De veuroetgang was groot nao de oorlog (Sleen)