U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hond"
Resultaten 241 - 260 van 478
- kwispelstaarten: As de hond hom ankommen zag, begon e aal te kwispelsteerten (Emmer Erfscheidenveen)
- lam I: Ik bin net zo lam as een hond (Anderen)
- lapperij: Hej der nog wat lapperij veur de hond liggen? (Hijken)
- las II: Die lask geef mor an de hond (Stieltjeskanaal)
- leep I: as een hond (Sleen)
- lekker: Dei hond dat is ok gien lekkere (Barger Oosterveld)
- leven I: Zij hebt een leven as kat en hond
- leven I: Hij hef een leven as een hond (Geesbrug)
- lieder(d): Die hond van je is een dooie lieder
- liegen: ...as een hond
- likken: De hond zit zien zeer poot schoon te likken (Eelde)
- lobberig: Een lobberige hond (Klazienaveen)
- lobbes: Die hond döt niks, des een goeie lobbes (Ruinen)
- loeder(d): Een loederd van een hond is een gemeine hond (Eelde)
- loeren I: Hij loert er op as een hond op een zeike kou (Barger Compascuum)
- lokken I: Wij moet proberen die hond hen hoes te lokken (Balloo)
- loop: De hond hef de loop hen de teve van de buren
- loop: As ze bij Blokziel vrogger zeiden: 'wij mut ok nog kaarnen', dan gung de hond op de loop
- loops: Toen oeze buurman zien hond leups was, hadden ze mangs wal ies zeuven honden um hoes toe lopen
- löskommen: De hond kwam los (Barger Compascuum)