U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koe"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 241 - 260 van 500
- lös I: De koe stiet hielemaole lös, nou kalft zij gauw
- lui I: as een koe (Padhuis)
- lummel: Een dikke lummel van een koe (Sleen)
- mage: Hie hef die koe duur an de maag kregen
- mager: Die koe wordt zo mager, die is vast niet goed (Stieltjeskanaal)
- maol III: Die olde koe gef een mooi maol melk (Koekange)
- maorwark: Bel de veearts èven, de koe parst het maorwark der uut (Ruinerwold)
- mark I: Wij wilt met die koe hen de markt, want dat is toch een dreuglap (Borger)
- mark I: Ik gao naor de mark/Ik kope een koe/Kriege een kalfien toe/En ook een kielegien toe
- marteling: Het was een hiele marteling um die zieke koe oet de stal te kriegen (Sleen)
- marteln: Wij hebt an het marteln ewest um die koe uut de gruppe te kriegen (Zuidwolde)
- meipor: Met een koe met een meipor maj niet op de mark kommen (Schoonebeek)
- melker: Een melker is een koe, die heurzölf oetzög (Smilde)
- melkgever: Die koe was een goeie melkgever (Hoogeveen)
- melkziekte: As de koe melkziekte hef, slat hij de melk op (Broekhuizen)
- meneer I: Wat dunkt meneer der van, zul die koe weer klaor worden?
- mettrekken: Ik kun de koe haost niet mettrekken (Sleen)
- milt: Die koe is hol in de milten (Sleen)
- milt: Holle milten bij een koe, dan hebt ze van die grote dobben veur het kruus (Emmen)
- miltkoel: Een koe met hoge huppen hef vaak grote miltkoelen (Schoonebeek)