U zocht voorbeeldzinnen met daarin "oes"
Resultaten 241 - 260 van 422
- onbekend: Zukke dinger bint bij oes onbekend (Sleen)
- ongel: Aj as kinder verkolden wassen, dan dee mien moeder oes een stuk grauw papier op de burst, waor ongel (Buinen)
- ongeluk: Wij warkt oes een ongeluk (Anloo)
- onienigheid: Ze hebt onienigheid bij oes in de buurt (Drouwen)
- onkosten: Wij hebt oes veule onkosten op de hals ehèulen dèur die verbouwing (Dwingelo)
- onmeugelijk: Wat oes nou aoverkomen is, hol ie veur onmeuglijk (Ruinerwold)
- ontgaon: Dat akkertien is oes ontgaon
- ontrieven: Koomt mar vrog, wij hebt èterije genog; ie ontrieft oes niet (Ruinerwold)
- ontvallen: Der was aaid nog hop op beterschap, mar die hop is oes ontvallen (Schoonebeek)
- ontwennen: De hond was oes ontwend
- oogstmaond: De oogstmaond is bij oes juli (Borger)
- op II: Bij oes op het darp is het feest (Westerbork)
- opbrengst: De opbrengst van die erpel is oes tegenvallen (Westerbork)
- opmeuten: IJ moet de koenen opmeuten, aans komt ze bij oes in het hoffien (Oosterhesselen)
- oppassen: Wij mussen gisteraovend oppassen bij oes dochter
- opsputtern: Sputter niet zo op, mar help oes even. IJ bent er niks te goed veur (Schoonebeek)
- opwachten: Ze hebt oes börgmeester bij de intocht bij de gemeintegrens opwaacht (Vries)
- opzeggen: Wij zult nog op vesite west hebben, mor zie hebt oes het opzegd (Sleen)
- örgel: Oes Jantien kun zo mooi zingen, het was of ze een örgel in de keel had (Roswinkel)
- overheveln: Dat voor heui is oes der half ofgaon, wij moet het overheveln (Padhuis)