U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zetten"
Resultaten 241 - 260 van 327
- snoor: De snore bij het zetten van een batterink (Ruinerwold)
- spiegel: De spiegel zit aachter de laampe. Ie kunt hum hoger en leger zetten (Dwingelo)
- spitbonk: Aw an het ploegen waren, zetten wij even een spitbonk op de voorstien
- splintgat: Een pingat of splintgat waren allemaol gaten um de zaak vast te zetten (Barger Oosterveld)
- splitpen: Een splitspen wuurd broekt um een bolt vast te zetten (Schoonebeek)
- staol II: Een huusslachter har vrogger altied een staole an de zied hangen, um het mes an te zetten (Zuidwolde)
- stapel I: De bienen niet op de staepels zetten, dan wordt ze smerig (Dwingelo)
- steilop: Opklappen doej een bedde, daj steilop tègen de kaante kunt zetten (Koekange)
- stekbiet: Stekbeeiten huj niet op eein zetten (Gasselte)
- stelwagen: Olderweste stelwagens hadden rongen um de ledders tegen te zetten (Kerkenveld)
- steuniezer: Woj hier even een steuniezer under zetten? (Weerdinge)
- stip I: IJ moet er een stip achter zetten
- stoek I: zetten
- stro: Hij is zo slap, hij kan niks meer oet stro zetten
- strop: Stroppen muj op het rit van een knien of haze zetten
- stroziel: Eerst meien, dan de strozele um de bos en dan in garsten zetten; zo gunk dat eerder (Fluitenberg)
- stuk I: Nou kunt ze het van stukkien tot beetien oet 'nkaander zetten
- stut I: Ik mout nog een stut tegen de zaodbult zetten (Vries)
- taand: Taanden in de harke zetten is een mooi wark veur de winter (Hollandscheveld)
- takelbok: De takelbok mus bij het put zetten goed vaststaon, anders was het knap gevaorlijk (Sleen)