U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dag"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 261 - 280 van 500
- met III: Ik kom met een dag bij dij
- mies I: Het is al een dag of wat mies weer (Zuidlaren)
- mieters: Wat een mieters mooie dag (Gieten)
- minzaom: Zie zegt joe altied zo minzaom goeie dag (Emmer Erfscheidenveen)
- mis III: Het is weer mis met de aole baos, hij lig de hele dag op berre (Hijken)
- mörgen III: Zo laank as morgen de hele dag (Hollandscheveld)
- mörgen III: Die is zo neischierig as mörgen hiel dag (Westdorp)
- morreln: Die man schöt niks op, hie zit de hiele dag mar wat an te morreln (Uffelte)
- naoderbij: De belangrieke dag komp naoderbai (Norg)
- naotied' II: In de naotied van de dag
- natu'ren: Dat natuurt mij niet um daor een hiele dag bij het water te zitten (Klazienaveen)
- neulig: Het kind is de hiele dag zo neulerig, het zal het wal met het mondtien hebben (Stieltjeskanaal)
- nieds: Hie kan zo nieds veur 'n dag kommen (Gasselte)
- nöchter: Hij kan der zo nöchter mit veur de dag kommen (Barger Oosterveld)
- nuren: De koou begunt al mooi te uren, mor het duurt nog wel een dag, eer e kalven mot (Eext)
- nusselkont: hiele dag aover (Broekhuizen)
- nusseln II: Ik heb de hiele dag ien de schure zitten nusseln (Fluitenberg)
- nust: Um de dag deur te kommen, deed e niks as nusties zeuiken, mor waarken wol e recht niet (Eext)
- nusterig: Wat hej toch, ij bint de hiele dag al zo nusterig (Stieltjeskanaal)
- o: O, o, o, wat een wereld hew vandage de dag (Barger Oosterveld)