U zocht voorbeeldzinnen met daarin "haar"
Resultaten 261 - 280 van 334
- slot: Hij haar de deur op slöt (Roderwolde)
- slot: Die vrouw haar een golden slottien an het kaarkbookien (Wapse)
- smèerschieve: Een peerd dei de smeerschieve los haar, haar het ok in het heupgewricht (Barger Compascuum)
- smielig: En maar goed ook, dat ze dit zo smielig edaone haar
- snaor I: Hij haar mor ein snaor op de vioul (Roderwolde)
- spat II: Ze haar de spatten weer smeu
- spekhok: Vleis roken deden wai in het spekhok, dat een verbinding haar met de schurstie (Norg)
- spit II: Op het (haar)spit weur de zeine scharp maakt (Hooghalen)
- split: Opa haar nog een split in zien roodbaoien hemd (Valthermond)
- spriet: Hij haar een sprietie in de mond (Roderwolde)
- standwarker: Op de maark haar de standwaarker mooie kwinkslaogen (Roden)
- staotsie: Wat haar dai toch een pronk en staotsie an het gat hangen (Valthermond)
- stap II: Hij haar een stap zet in het hoounderhok (Eext)
- stevig: Haar ik heur even stevig te pakken! (Peize)
- stevig: Ze haar een paor stevige bainen onder het gat (Roderwolde)
- taxeren: Ik haar heur taxeerd op virtig jaor, mor zie was wel zestig (Eext)
- tegenweren II: En as het nog maor neit zo tegenweerd haar....
- teugel: Hij haar het peerd goud in de teugels
- theelepel: Ze haar zes zulvern theelepelies (Roderwolde)
- tipkladde: Ze haar een tippörlie vol oelevellen kregen (Roderwolde)