U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lopen"
Resultaten 261 - 280 van 407
- poeste I: Een broggien, waor de koenen aover mussen lopen was een poeste (Ruinerwold)
- poesterig: Wied kan e niet lopen; hij is vort zo poesterig (Hijken)
- pompemmer: Het pompummertie lat het waeter lopen (Dwingelo)
- Pontius: Ze laot je van Pontius hen Pilatus lopen
- pootan: lopen, aans redden wij het niet (Schoonoord)
- pootschoet: Achter de ploeg hadden ze eerder een poter lopen met een pootschoet vol erpel (Borger)
- potstuk: Het is ein smurrie op de planken daj der haost mit potstukken onder de klompen nich op lopen kunden (Barger Compascuum)
- premie: De scheuvellopers mussen lopen veur pries en premie (Roden)
- puilen II: Puieln is hiel sloom lopen (Exlo)
- puilen II: Ik heb de hiele tied deur de modder lopen te puilen (Nijeveen)
- puilen II: Met een vol karbies lopen te puilen (Rolde)
- rebarber: De rebarber begunt al uut te lopen (Hoogeveen)
- reken I: Wij mut er een beetien rèken mit holden det er wel wat mis kan lopen
- ribbe: Die olde ribben lopen nog goed (Klazienaveen)
- riege: Hij wil nich goud in de riege lopen
- roeg: Aj in de winter met natte handen boeten lopen, hej zo roege handen (Norg)
- roem III: Roem lopen bij het zeeien
- roet I: Hie hef de hiele zaak in de roeten laoten lopen
- roet III: Wij kriegt vast regen, het roet begunt zo te lopen (Sleen)
- rok I: Die kan ok gien rok laoten lopen