U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mot"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 261 - 280 van 500
- longerig: Dat kind is zo longerig, die kan gewoon niks zien liggen of hij mot der wat
- lös I: Jan mot even hen te knippen mörgen, as kapper lös is
- lucht: Hij mot wat frisse lucht ien de longen hebben (Barger Oosterveld)
- lucht: Der mot locht bijkunnen (Balloo)
- luiigheid: Hie wet van luiigheid niet wat of e dooun mot. Hie stinkt van luiigheid (Eext)
- maank I: Daor mot ik wel even maank, want de kinder houwen mekaor as ketellappers (Valthermond)
- maggi: Der mot wat maggi in de soep, hij is wat flauw (Barger Oosterveld)
- markschoon: Veur de verkoop mot die rogge markschoon wezen (Sleen)
- melkfebriek: Het kind mot nog even an 't mölkfebriek
- melkgerak: Het melkgerak mot nog op het karregie (Exlo)
- melkgoed: Het melkgooud mot nog schoon (Gasselte)
- melkwarm: Het mot hum almaol melkwaarm mokt worden
- menner: Ik mot vandaoge een menner achter het peerd hebben (Emmer Compascuum)
- mes I: Bie het scheuren van gresland mot het mes op de ploug (Nieuw Schoonebeek)
- metgaon: Ie kunt overal wal in metgaon, mor het mot ies een keer oflopen wezen, aans nimt ze een loopien met (Hijken)
- meugen: Dat mag ai nou wel zeggen, mor het mot nog bewezen worden (Eexterveen)
- midden I: Men mot de kerk in het midden van het dörp laoten
- middenboom: De middenboom mot nog vaarfd worden (Balloo)
- miemeln: Schei oet te miemeln, dat gezeur mot maor is opholden (Exlo)
- miet II: Der mot een paol tegen de miet, want hie boekt slim oet (Balloo)