U zocht voorbeeldzinnen met daarin "nogal"
Resultaten 261 - 280 van 478
- opkroppen: Hij hef zich nogal wat opkropt
- oplevern: Dat spullegien mot nogal heel wat opleveren (Hijken)
- opnimmen: Hie hef dat bericht nogal goed opnommen (Rolde)
- opnimmen: Hij nam dat geval nogal hoog op (Barger Compascuum)
- opspinnen: Hij spon nogal tegen heur op (Eelde)
- opsputtern: Hai spotterde op de vergaodering nogal wat op (Roden)
- opstokerig: Hai is nogal opstokerig van aord (Gieterveen)
- orten: Die kouien orten nogal wat (Roderwolde)
- overstek: Ie kriegt niet veul zun in huus, want ie hebt nogal aordig overstek (Zuidwolde)
- overver: Wij hebt het laand nogal overveer liggen (Ruinerwold)
- overzanden: Dat is nogal lichte grond, dei meuje overzanden (Barger Oosterveld)
- pappe I: De zende was niet good ehaerd, der zaten nogal wat papen an (Diever)
- papperig I: Veurjaors is het laand nogal papperig (Hoogeveen)
- participant: Dat is nogal een dure paspaant (Wapse)
- pèenzig: De kou is nogal wat pèenzig, zit vaast een dik kaalf in (Roderwolde)
- pels: Wij hebt van het winter nogal een hele pelse snei ehad (Ruinen)
- pennen I: Die koou mot der nogal tegen pennen; het kaalf komp mor zo niet (Eext)
- piestertien I: Naor dat het eerst zo'n klein piestertien was, is het nogal een hiele meid worden (Zwinderen)
- pil: Dat is nogal een hiele pil um dat klaor te kriegen (Sleen)
- pingat: Het pengat van dit hek is nogal roem; het hek geeit niet mooi meer dicht (Eext)