U zocht voorbeeldzinnen met daarin "water"
Resultaten 261 - 280 van 396
- schut I: Het water blif veur het schut staon (Padhuis)
- siedeln: As kwajongens deden wij altied stienties over het water siedeln (Buinen)
- siepeln: Het water siepelt bij de mure langes (Zuidwolde)
- siezeln: Die stien, die siezelde over het water
- Sint-Steffen: Vrouger moch mit Sint-Steffen het peerd gien water hebben (Barger Compascuum)
- sissen: Aj water op het vuur gooit, sist het (Klazienaveen)
- sistern: Mit dei platte steinties kunj zo mooi mit over het water sistern (Barger Oosterveld)
- sjisseln: De stienties sjisselt over het water (Valthe)
- sjoepen: Het water sjoepte hum in de klompen; het gung van sjoep, sjoep (Sleen)
- slachter: Het was altied een hele drokte as de slachter kwam en mus amit het water al vro an de kook (Ruinen)
- slakken: De hond slakt water (Nieuw Schoonebeek)
- slecht: Hij is zo slecht as het water diep is (Hoogeveen)
- slikken: Hier hej een pillegie. Nim der maor een slokkie water bij en dan good slikken (Beilen)
- slistern: Mit een stuk laai van de olde karke slisterden wie altied over het water van de wieke (Barger Compascuum)
- slitkerbusse: Een slitkerbusse was een proppenscheiter, woor water in kun (Barger Compascuum)
- slot: Op slot mus hie met het water veur de dokter (Borger)
- smanten: Kinder meugt graag met water smanten (Schoonebeek)
- snabbeln I: As enten in het water zit te zuken naor etten, dan snabbelt ze (Schoonebeek)
- snakken: Hij snakte naor water (Sleen)
- snistern: Platte stienties over het water laoten snistern (Zwinderen)