U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zetten"
Resultaten 261 - 280 van 327
- tang: Ze zetten het peerd de tange op de neuze, as ie wild was (Elim)
- telling: As zie een pöppelèren boom kapten, dan zetten zie direct weer een neie telling in de grond. Dat wa (Sleen)
- teniel: Wij moet de keliezen nog op het toneel zetten (Balloo)
- tering: De tering naor de nering zetten (Odoorn)
- thee: Ik zal wel thee zetten (Nijeveen)
- tilber I: Mit het schonen zetten de vrouwlu de tilber aaid boeten (Borger)
- toespeuling: Touspeulings kunt kwaod bloud zetten (Norg)
- toren: Wij moet de baggel even in torenies zetten
- törflien: is een stuk touw um de törfdieken recht an langs te zetten (Geesbrug)
- törflien: um een slag oet te zetten (Nieuw Dordrecht)
- törven: Törven is het zetten van vèer streepies mit een dwarsstreepie der deur (Hoogeveen)
- val: Wie meut een valle zetten, der zit een moes in de broodspinde (Barger Compascuum)
- vaort: vaort achter het waark zetten (Gieten)
- varf: Het beschot even in de varve zetten (Stieltjeskanaal)
- veengat: En dan zetten ze het drinkenskruukie onder in het veinegat
- verbinden: Hoepels verbienden is de hoepen an mekare zetten, d.i. in een hoepe een schuine kaante smeden (Zuidwolde)
- verschienen: Ie mut die stoel niet vlak veur het raam zetten, aans verschient, ...verschöt de bekleding (Hoogeveen)
- verschienen: Men mus er optied bijwezen met umzetten, breken en in ringen zetten, aans verscheen de veurraod (Westdorp)
- verstevigen: Ik zul der een plaank tegen zetten, dat verstevigt (Sleen)
- vet II: Die koe moew mar dreug zetten, die wo'k vet hebben