U zocht voorbeeldzinnen met daarin "keer"
Resultaten 281 - 300 van 313
- verprutsen: Ik make een heleboel zölf en dan kuj wel ies een keer wat verprutsen, det is niet zo slim (Ruinerwold)
- verspringen: Bie dei klokke verspringt de wiezer iedere keer (Barger Oosterveld)
- versteken: As kalver eerst een dag an de stik staot, moej ze wal een keer versteken (Oosterhesselen)
- verzèeien: Dat kaolizolt en slakmeel even deur mekaor mengen, dan kan ik het in een keer verzèeien (Drouwen)
- vet I: Het was één vet ofnimmen, zee de moouder, toen ze in eein keer twee kaasten kocht veur de dochters (Gasselte)
- veurig: De veurige keer he'k die dat ok al verteld (Barger Oosterveld)
- veurreken: Het is mij al drei keer veurrekkend (Padhuis)
- vishaak: De vis dei e vung, har al een vishaakie in de bek van een eerdere keer (Barger Oosterveld)
- volk: *Wat is het mooi weer en wat gait het te keer en wat hebt ze bie os volk mooi mous (Barger Oosterveld)
- volk: Wat is het maal weer, het regent keer op keer en wat hebben ous volk mooi mous (Tweede Exloërmond)
- vulpotlood: De punt van de vulpotlood brek mie iedere keer weer of (Barger Oosterveld)
- waigien: Dei schroeve lop mie iedere keer weer los, der mot een waigie tusken (Barger Oosterveld)
- waskern: Die vrouw had de neie jurk ien keer waskerd en toen was e kreukelig (Emmen)
- weeraol: Een weeraol deden we in een glazen pot. Aj slecht weer kregen, begunde hij te keer te gaon; aans lag (Noordscheschut)
- wenden: Ruterheui gef minder verlies dan heui det een paar keer ewend
- wereld: Buurman gunk te keer, het was de hiele wereld mis
- wie III: Wie dat ien keer döt, is altied een dief (Hoogeveen)
- wiefeln: Niet wiefeln, in ien keer anpakken (Ruinerwold)
- wiekskant: De wiekskanten wordt in de zommer een keer ofmaaid (Barger Compascuum)
- wiekzuster: drei keer in de weke (Kerkenveld)