U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vol"
Resultaten 281 - 300 van 413
- roet III: De heile schorstie zit vol rout (Roderwolde)
- romp: Die koe vret zuch de romp goed vol (Exlo)
- rooi II: De rooi deur het veen zat vol waoter (Roswinkel)
- saortien: Een saortien giet niet veur vol deur (Dwingelo)
- sausie: Hij haar een heile pörrel vol sausies (Roderwolde)
- scharpigheid: As wij een kip slachtten, zat de krop vol scharpigheid
- scheer I: De hiele wieke zit vol scheren, hij mut neug schoon emaakt worden (Hoogeveen)
- scheer I: Er lag een prame vol scheren bij de sluus (Pesse)
- schepblik: schepte met een schepblik met oor der an de lege ketels weer vol
- schepemmer: Ie moet de tonne nog vol doen, de schöpummer lig er bij (Wapserveen)
- scheppen II: Wat stiet de boel hier vol, wij zult hier ies wat ruumte schöppen (Hollandscheveld)
- schip: Ze kwamen met een hiel schip vol an
- schoelbord: Het schoelbord stun vol met sommen (Nieuw Dordrecht)
- Schoonbeker: As een koppie an de raand toou vol is, neuim wij dat Schoonebeker maot (Gasselte)
- schrift: Zie schref schriften vol over vrouger (Gieten)
- schrobben I: Zie hebt die kerel de hoed vol schrobd, doou e weer zo raor preuit over zien vrouw (Eext)
- schroeten: Dat kan e, iene de hoed vol schroeten (Sleen)
- schui: *Schui, mien peerdtie op een draf/Gaode wij naor Kaampen/Halen wij een schute vol witte brood/Een ee
- schuppen I: Schuppen was troef en ik haar net de hiele haand vol schuppens (Sleen)
- siepeltun: De siepeltun is vol, ij kunt er haost niet meer op zitten; hie mot neug leegbraacht worden (Eext)