U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wicht"
Resultaten 281 - 300 van 376
- schreumen: Zie schreumt dat wicht niet (Mantinge)
- siepeltrien: Wat een siepeltrien van een wicht
- sikkenmelk: Dat wicht is toch zo anstellerig, dei het vast sikkemelk had (Emmer Erfscheidenveen)
- sladde: Het wicht har zun dun sladdegie an, het leek naarms op (Rolde)
- slaotbek: Het is wal een knap wicht. Het is allien jammer dat e een slaobek hef
- slet: Dat wicht is een slet (Grolloo)
- slik I: Doe dat wicht mar een slikkien
- smalbek: Dat wicht is ok een smalbekkien worden nao die ziekte (Oosterhesselen)
- smet: Dat wicht is altied zo netties, er zit nooit een smettie an (Drouwen)
- smeugel: Een kwaod wicht is hier een smeugel (Emmen)
- smoezen: Moej die jong en dat wicht ies zien smoezen met mekaar (Klazienaveen)
- smok I: Oes buurjong is zo bleu, hij duurt gien wicht te vraogen, laot staon een smok te geven (Odoorn)
- smuk: Wat hef dat wicht een smuk op zien gezicht (Oosterhesselen)
- snabbe I: Wat is dat een snabbe van een wicht (Sleen)
- snoet: Het wicht het een mooi snoetie (Roderwolde)
- snuien I: Dat wicht begunt zuk te snuien
- spalken: Daor lop dat wicht weer te spalken; het is gien gezicht (Oosterhesselen)
- span I: wicht is een aordig span (Norg)
- spieker II: Ik stun met mien wicht oet Schoonebeek te vrijen in een spieker (Emmen)
- sprinkhaan: Het is wal een aordig wicht, maor wat is het toch een magere sprinkhaan (Beilen)